[Rosmarijn]
ROSMARIJN, rozemarijn, z.n., m., des rosmarijns, of van den rosmarijn; zonder meerv. Eigenlijk zeedauw, in het lat. rosmarinus, welken naam men aan zeker plantgewas geeft, 't welk eenen welriekenden reuk, en eenen heeren, prikkelenden, bitterachtigen smaak heeft, en in Spanje, Italie, en het zuidelijke gedeelte van Frankrijk in overvloed wast: gemeene, breedbladige rosmarijn. Zamenstell.: rosmarijnplant, enz.