[Roeijen]
ROEIJEN, rooijen, bedr. w., gelijkvl. Ik roeide, heb geroeid. Wijn peilen: is die wijn al geroeid? Van hier roeijer, roeistok, wijnroeijer, enz. Uittrekken, uithalen: onkruid roeijen, thans meest uitroeijen. Voor roeijen was oulings roeden in gebruik: die sal uit den volcke uitgeroedet worden. Aldeg. Ook ro[d]en. Het is een tijt te planten ende tijt te roden, dat gheplant is. Bijb. 1477.