[Rinkelrooijen]
RINKELROOIJEN, onz. w., gelijkvl. Ik rinkelrooide, heb gerinkelrooid. Van rinkel en rooijen, of roden, rotten, bijeen loopen. Zie rot. Onder een luid getier rondzwieren: zij rinkelrooiden den ganschen nacht langs de straten. Van hier rinkelrooijer.