[Rijfelen]
RIJFELEN, onz. w., gelijkvl. Ik rijfelde, heb gerijfeld. Zeker dobbelspel: hij verloor al zijn kermisgeld met rijfelen. Van hier rijfelaar, rijfelbord, rijfelbeker, rijfelspel, rijfeltrechter. Dit woord schijnt even als het eng. raffle, van het fr. rafle af te stammen.