[Rijder]
RIJDER, z.n., m., des rijders, of van den rijder; meerv. rijders. Iemand, die rijdt: hij is een uitmuntend rijder. Een gouden muntstuk, waarop een rijdend mensch afgebeeld is: ik heb eenen gouden rijder ontvangen. Heele, halve, rijders. Gouden vriesche rijders, eene bijzondere munt.