[Rif]
RIF, z.n., o, des rifs, of van het rif; meerv. risfen. Een lange, smalle zandbank in zee, zoo als het Bornrif bij Ameland: moeten wij binnen of buiten dat rif om houden? Hoe ver strekt zich dat rif uit? Gesloopt, verzant, gestrant op riffen, en op scheeren. Vond. Het weer zeer dik zijnde, bespeurden wij eensklaps een rif