Malthezer orde. Een stoet van edelen, vrijheeren, ridderen, graven. Vond. In dezen zin is ridder thans enkel nog gebruikelijk, en in dien van eigenaar van een adelijk goed, welks voormalige bezitters in den krijg te paarde dienden: beschreven ridder op den landdag. Iemand ridder slaan is hem met zekere plegtigheden in eene ridderorde inlijven. Hij wordt ridder te voet, hij geraakt in mingunstige omstandigheden. Het is een ridder van de droevige figuur, eigenlijk, iemand, die een treurend beeld in zijn schild voert, maar, in de gemeenzame verkeering, iemand, die er ellendig uitziet. Oulings werd ridder ook voor rijder genomen:
Die te peerde dikwils sitten,
Hoe goe ridders datse zijn,
Voelen dikmaels smart en pijn. Gesch.
Ook voor soldaat, in 't algemeen: soe senne hi vijf hondert ridders (milites). Van hier ridderlijk, tot eenen ridder behoorende, en kloek, dapper, ridderschap, enz. Zamenstell.: ridderhof, ridderleen, ridderorde, ridderspel, ridderspoor, ridderstand, ridderteeken, riddertogt, enz.