[Reisgeld]
REISGELD, z.n., o., des reisgelds, of van het reisgeld; meerv. reisgelden, van verscheidene sommen. Van reis en geld. Het geld, dat tot het doen eener reis bepaald, of afgezonderd is: ik nam honderd gulden reisgeld mede. Hadt gij nog al wat reisgeld bij u? Voor de soldij der krijgsknechten enz., zie reis.