[Regtschapen]
REGTSCHAPEN, bijv. n., regtschapener, regtschapenst. Van regt en geschapen. Eigenlijk, regt geschapen, regt geaard. In het gebruik, braaf, deugdelijk: dat is een regtschapen karel. Welk eene regtschapene handelwijze! Echt: een regtschapen krijgsman gedraagt zich gansch anders. Dat betaamt geen rechtschapen Christen! Van hier regtschapenheid, onregtschapen, enz.