Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Regtigen] REGTIGEN, bedr. w., gelijkvl. Ik regtigde, heb geregtigd. Iemand van regt tot een of ander ding verzien: regtigt gij mij dan daartoe? Hij is daartoe allezins bevoegd en geregtigd. Vorige Volgende