[Reef]
REEF, z.n., o, des reefs, of van het reef; meerv. reven. Verkleinw. reefje. Zulk eene strook van een zeil, als van eenige nevens elkander geplaatste koorden verzien, die elk tegen over zich een gaatje hebben, waardoor men ze trekt, om het zeil in te korten: een reef inbinden. Maakt het bovenste reef maar weer los. Spreekw.: een reef in het zeil doen, een reef inbinden, zijnen staat verminderen. Een reefje uitbinden, zijn huishouden omslagtiger maken. Ook wordt een reefje in- of uit-binden wel eens gebruikt voor wat min of meer eten. Van hier reven. Zamenstell.: reefbanden, reefgat.
Reef, bij Vond. rif, Kil., rif, rift, eng. riff,