[Rabbijn]
RABBIJN, z.n., m., des rabbijns, of van den rabbijn; meerv. rabbijnen. Een leeraar der Joden, onder hen den eertitel van rabbi voerende, welke evenveel als mijn heer beteekent: het blinde Jodendom bukt steeds voor zijn' Rabbjnen. Van hier rabbijnendom, rabbijnsch, enz.