[Raadzaam]
RAADZAAM, bijv. n. en bijw., raadzamer, raadzaamst. Het gene aangeraden worden kan en moet, als in het werk gesteld behoorende te worden: is het niet raadzaam, dat wij vertrekken? Ik weet geen raadzamer middel. Oulings, volgens Kil., even als in het hoogd., ook bedacht, om iets bijeen te houden, spaarzaam en voorzigtig over het algemeen. In dezen zin stamt raadzaam niet af van raden, zoo als in den anderen, maar van raad, of raat, even als huisraad, voorraad. Zie reeden. Van raadzaam komt raadzaamheid, en raedsaemen, verzorgen, bij Kil. Zie verder raad.