R.
[R]
R is de zestiende letter van het Nederduitsche A B E, behoorende tot de tongletters. Zij is zeer naauw vermaagschapt aan de L. Zie L. Als ook aan de S, blijkens de verwisseling van ara en asa in het lat., de afleiding van het lat. puer uit het gr. παις, die van het lat. vir uit het hebr. איש, en die van het gr. ἀνηρ uit het hebr. אנוש; zoo wel als de verbuiging van mas, maris, vis, vires, enz.; terwijl onze eigene taal die verwantschap voorts ook evenzeer, als die van de L en R., bewijst. Immers verwisselen wij keur en keus met elkander en bezigen wij de deelw. gekoren, verkoren, evenzeer als gekozen, verkozen. Ja, wij vormen van verliezen zelfs geen ander deelw., dan verloren; wij zeggen ik was, en daarentegen wij waren. Het geluid van deze letter, dat door eene trillende beweging van de tong tegen het gehemelte voortgebragt wordt, en voor menig mensch zeer moeijelijk valt, ja door menig volk niet geuit worden kan, werd door Romeinsche taalkenners met het grimmen van eenen woedenden hond, 't welk zij door het werkw. hirrire uitdrukten, vergeleken. Hierom bestempelden zij de R met den naam van de hondsche letter. Overigens verplaatste men haar van ouds her dikwijls. Dus bezigde men in het lat. acris in plaats van acer, germen in plaats van gramen. Dus gebruikte men, volgens Kil., oulings in plaats van gras, gars, ghars, angels.
gaars, waarvan het Vriesche gaes afstamt, en in plaats van christ, of krist, kerst, in kerstijd, enz. Ja men verwisselt nog hedendaags barnen en branden, hoogd. brennen, born en bron, gort en grut, en borst beantwoordt bij