[Prut]
PRUT, z. n, vr., der, of van de prut; zonder meerv. In Amsterdam gebruikelijk voor gestremde melk; anders wrongel. In de walvischvangst wordt het dikke bezinksel, of grondsap van de traan, prut genoemd, welke niet onder de andere traan gekookt, maar aan de pratkoopers verkocht wordt; volgens Zorgdrag.