[Prijzen]
PRIJZEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik prees, heb geprezen. Loven, roemen, God prijzen en verheerlijken. Iemand gelukkig prijzen, met vele plegtige betuigingen voor gelukkig verklaren. Van hier prijsselijk. Zamenstell.: misprijzen, prijzenswaardig, enz.