praal, pralen, en prangen; in welk laatste de beteekenis van pragen, of progen, bewaard schijnt, daar het drukken, knellen, aanduidt. Van die beteekenis schijnt, namelijk, pragen, of progen, evenzeer als pronken, te zijn overgegaan tot die van eene zamengedrongene, gedwongene, houding, zoo als die van een mensch, welke zich er op toelegt, om zich op het schoonste te vertoonen, of eene gemaakte deftigheid ten toon te spreiden. Pronken is althans, volgens Kil., eigenlijk, de gemaakte houding van een standbeeld aannemen, om zich op het fraaiste te vertoonen. Zie pronken. Te prijk, misschien voor te prijken, komt in sommige spreekwijzen voor: uit lust om u te prijk te zien; - op 't bruitsaltaar te prijk zetten. Vond.