[Prenten]
PRENTEN, bedr. w, gelijkvl. Ik prentte, heb geprent. Bij Kil. printen, eng. print. Drukken: gheprent te Antwerpen 1567; doch hier te lande thans niet meer in gebruik voor het drukken van boeken, teekeningen, enz., maar enkel overdragtiglijk voor indrukken: prent hun vroegtijdig in het hart, dat de vrees des Heeren het beginsel van alle wijsheid is.