Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Prelaat] PRELAAT, z.n., m., des, prelaats, of van den prelaat; meerv. prelaten. Van het middeleeuw. lat. praelatus, een voorname geestelijke in de roomsche kerk. Van hier prelaatschap. Vorige Volgende