Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Predikant] PREDIKANT, z.n., m., des predikants, of van den predikant; meerv. predikanten. Leeraar van den godsdienst. Van prediken. Lutersch predikant. Gereformeerd predikant. Vorige Volgende