[Postuur]
POSTUUR, z.n., o., van het postuur; meerv. posturen. Verkleinw. postuurtje. De rigting van het ligchaam van een mensch: welk een fraai postuur heeft zij! Bijzonderlijk eene houding, welke men tot eene of andere onderneming noodig heeft: hij stelt zich in postuur, om dit of dat te doen. Dit basterdwoord is even als het hoogd. positur, ital. positura en postura, fr. en eng. posture, van denzelfden oorsprong als post.