[Post]
POST, z.n., m., van den post; meerv. posten. Verkleinw. postje. Eene op zich zelve staande som, die in een schuldboek, of op eene rekening, is gesteld: daar zoude ik bij het optellen haast eenen post hebben overgegeslagen. Dat postje zullen wij naderhand wel eens vereffenen. Dit woord is in onze taal en het hoogd. overgenomen uit het ital., waar het posta is.