[Portret]
PORTRET, z.n., o., des portrets, of van het portret; meerv. portretten. Verkleinw. portretje. Eene geschilderde, geboetseerde, geteekende, of gegraveerde, afbeelding van het gezigt van een mensch, en deszelfs onderscheidende gelaatstrekken: dat boek is vol van platen en portretten. Overdragtiglijk, eene schets van iemands karakter, bijzonderlijk in eenen nadeeligen zin: gij hebt daar een mooi portret van hem geschilderd. Als ook een mensch van den kant van deszelfs gelaatstrekken beschouwd: dat is een akelig portret van een wijf.
Portret, hoogd. portrât, eng. portraiture, ital. ritratta, is een basterdwoord, dat van het fr. portrait