[Porfier]
PORFIER, z., n., o., des porfiers, of van het porsier; meerv. porfieren, Verkleinw. porsiertje. Eene soort van Jaspis, die daarin van den zuiveren Jaspis verschilt, dat zij wit gespikkeld en gevlekt is, waarom zij ook wel eens rood marmer wordt genoemd: de steengroeven van Egypte langs de roode zee vindt men het schoonste porfier van de wereld. Van hier het bijv. naamw. porfieren, d.i., van porfier, 't welk niet verbogen wordt: eene porfieren zuil. Zamenstell. porsiersteen.
Porfier, hoogd. porphijr, eng. porphijrij, fr. porfire, ital. porfido, lat. porphijrus, gr. πορφυρος, pers. farfarius, schijnen allen gezamenlijk van eenen Oosterschen oorsprong.