[Poezelig]
POEZELIG, bijv. naamw., en bijw., poezeliger, poezeligst. Malsch, zoo als de ledematen van een vleezig en zachtvellig meisje: zij breidt hare poezelige armen naar hem uit. Blanker en poezeliger wijf zag ik nimmer. Van poesele, bij Kil. een meisje, dat, evenzeer als het fr. pucelle, van het lat. pusiola en pusa, een jong meisje, afkomstig is.