[Plomp]
PLOMP, z.n., m., des plomps, of van den plomp; meerv. plompen. Klanknabootsend woord Het geluid van een dik, en zwaar ligchaam, als het plotseling in een diep water valt: toen ik den plomp van mijnen makker hoorde, sprong ik aanstonds over boord, om hem te redden. Het was te Muiden plomp op plomp, toen al die bommen in de Vecht neerkwamen. Ook wordt het als een tusschenwerpsel gebezigd: plomp! daar lag hij in den burgwal! Nu gebruikt men in het eng. het woord plum of plump, genoegzaam in denzelfden zin; en men schijnt in het fr. plonger, op het geluid te doelen, 't welk een zwaar ligchaam maakt, als het plotseling in het water valt; ja misschien bekwam het lood in het lat. den naam van plumbum van het doffe geluid, 't welk het nedervallende veroorzaakt.