gen, of daarin groeven te maken, waarin de afgeschaafde zijden van andere planken sluiten: en een werktuig van boekbinders, anders ook wel een ploegmes genoemd. Eindelijk schijnt men den naam van ploeg oulings te hebben gegeven aan zeker bepaald aantal van werklieden, waarmede men zoo veel lands bearbeidde, als men met eenen ploeg kon bebouwen. Van hier, dat men nog heden ten dage elk hoopje volks, 't welk men tot het uitwieden der akkers bezigt, met den naam van eenen ploeg bestempelt, en denzelfden naam geeft aan elk hoopje volks, dat gezamenlijk eenig bepaald werk verrigt, en afdoet: die veenman heeft zes ploegen aan het werk. Die dijk wordt in elf ploegen afgewerkt. Zamenstell: ploeghout, ploegijzer, ploegkouter, ploegland, ploegmes, ploegos, ploegrad, ploegschijf, ploegstaart, ploegsteel, ploegstok, ploegstreek, ploegvoor, enz.
Ploeg, hoogd. pflug, bij Otfrid. pluag, in Tatian. phluog, neders., angels., zweed., plog, eng. plough, in het albanisch, plivar, longobard. ploum, bij Kil. ploegh, is van onzekeren oorsprong.