[Pelterij]
PELTERIJ, z.n., vr., der, of van de pelterij; meerv. pelterijen. Een basterdwoord, waarmede men het fr. peleterie uitdrukt, en zoo genoemd bont aanduidt; gelijk als peltier, bij Kil. naar het fr. peletier, een bondwerker beteekent. In het hoogd. is het bont begrepen onder den naam van pelz, in het eng. noemt men hetzelve pelt, ital. pellicciaria, welk alles, tegelijk met het nederd. pel, en vel van een aloud woord, dat tot allerlei deksel betrekkelijk was, afstamt.