[Pelgrim]
PELGRIM, z.n., m. des pelgrims, of van den pelgrim; meerv. pelgrims. Een bedevaartganger, zoo als men er onder de Roomschgezinden, Mohammedanen, en andere sekten, velen heeft, die naar eene afgelegene plaats reizen, om aldaar eenig bijzonder godsdienstig werk te verrigten: Mekka en Rome krielen niet meer zoo van pelgrims als weleer. Van hier pelgrimaadje, en de zamenst.: pelgrimsgewaad, pelgrimshoed, pelgrimsmantel, pelgrimsslaf, pelgrimstas, pelgrimsflesch, enz.
Pelgrim, hoogd. pilger, en weleer pilgrim, bilgerin, pilgerein, zweed. pelegrim, ijsl. piilagrimur, eng pilgrim, fr. pelerin, ital. pellegrino, sp. peregrino, zijn allen verbasteringen van het lat. peregrinus, een vreemde, zoo als men te Rome weleer de bedevaartgangers uit andere landen noemde, die aldaar van tijd tot tijd verschenen.