Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Parfumeren] PARFUMEREN, ond. bedr. w., gelijkvl. Ik parfumeerde, heb geparfumeerd. Van het fr. parfumer. Door middel van reukwerk eene aangename lucht bijbrengen. Vorige Volgende