strekt hem inzonderheid tot roem en luister. Paarlen voor de zwijnen werpen, kostelijke dingen aan onwaardige voorwerpen verspillen. Voorts is eene parel overdragtiglijk een persoon van uitnemende waarde; het is eene parel van eene vrouw. Als ook eene verharding van vochten in eens menschen oogen: hij heeft eene parel op het oog. Van hier parelen, een werkw., dat van dranken gebezigd wordt, die kleine blaasjes als parelen opgeven: wat parelt die wijn! Zamelst. parelbank, een zoogenoemde bank in zee, waarvan men pareloesters inzamelt, parelboor, een werktuig, waarmede men parelen doorboort, parelduiker, een mensch, die op de parelvisscherij afgerigt is, parelgruis, zoo als men het kleinste slag van parelen noemt, parelhandelaar, parelkleur, parelkroon, parelkruid, een plantgewas welks vier eivormige zaadkorrels aan parelen gelijken en steenhard zijn, waarom men ze steenzaad noemt, parelkust, eene zeekust, waar men parelen vischt, zoo als inzonderheid, die van het eiland Ormus, parelmaat, een werktuig der Juweeliers, paarlemoer, het binnenste van de schelpen der pareloesters, bijzonderlijk der Oostersche, dat in allerlei kunstwerken verarbeid wordt, paarlemoeren, van paarlemoer, parelmossel, of zoo als men de schipvisschen, waarin men parelen vindt, beter noemt, pareloester, parelnaald, parelpeer, parelschelp, parelsnoer, parelspeld, parelstikker, parelstikster, parelvanger, parelvangst, parelvisscher,
parelvisscherij, enz.
Parel, paarl, eng. pearl, fr., hoogd., boh., pêrle, zweed., ital., en middeleeuw. lat. perla, neders. berel, en in een oud fragm. bij Schilter, berille, is allerwaarschijnlijkst oorspronkelijk een verkleinw. van het oude hoogd. woord beere, bezie, eigenlijk, een klein of rondachtig bolletje. Deze onderstelling wordt althans begunstigd door Virgil., in wiens Culex eene parel Indi conchea bacca maris wordt genoemd, en bij wien elders monile baccatum, volgens Servius, evenveel is als margaritis ornatum.