[Pand]
PAND, z.n., o., des pands, of van het pand; meerv. panden. Verkleinw. pandje. Oorspronkelijk een lap, een stuk stof, waaruit een ander kleedingsstuk vervaardigd wordt, of worden kan, lat. pannus, of pannum. Voorts de werkelijke voor- en achter - panden van een kleed, die bij ons evenzeer pand, als in het fr. pan heeten: men heeft hem een pand van zijnen rok gescheurd. Aangezien men nu weleer, bij gebrek van geld, niets gevoegelijker tot onderpand geven kon, dan een lap of stuk stof, en dit werkelijk meermalen ten gezegden einde werd gebruikt, verkreeg het woord pand, en andere genoegzaam eveneens luidende in het hoogd., zweed., pool., en eng., de beteekenis van een ding, dat, tot verzekering van eene aangegane verbindtenis, overgegeven werd, en waarop hij, die het ontving, zijne schade, in gevalle er aan de verbindtenis niet voldaan werd, verhalen kon. Dus gaf men den naam van panden aan losse goederen, welke men den schuldeischer overgaf, om het verschuldigde in geval van wanbetaling, daaruit te vinden, en zeide men; een pand verzetten. - Het pand wederom lossen. - Het pand is vervallen, of verstaan, de tijd is voorbij, binnen welken men aan de verbindtenis, voor welker nakoming men dat onderpand gaf, had moeten voldoen. Vaste goederen, waarvan men zich ten zelfden einde bediende, werden ook wel eens panden genoemd; doch thands gebruikt men daaromtrent gemeenlijk den naam van hijpotheek. Maar men zegt intusschen zelfs wegens personen, die als gijzelaars tot verzekering van eene of andere overeenkomst dienen, dat zij te pande gegeven worden. En meermalen is het: ik stel mij zelven, mijn leven, mijne eer, te
pande, dat dit of dat geschieden zal. Ook worden kinderen panden der huwlijksliefde genoemd, omdat zij de voortduring van die liefde verzekeren. Overigens, heet dikwijls alles pand, waar van men zich ten onderpande zou kunnen bedienen, ofschoon men zulks niet werkelijk doet; met een woord, al wat men bezit: voor onze duurste panden, voor onze liefste bezittingen. - Dat huis is een kostelijk pand, een stuk goeds van groote waarde. In zeker spel, het welk door gansche gezelschappen, tot verlustiging gespeeld wordt, en waar men moeijelijke woorden of gezegden naspreken, of zonderlinge verrigtingen nadoen moet, bezigt men de uitdrukking: pand verbeuren, ten aanzien van den