Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Paltrok] PALTROK, bij Halma paltsrok, z.n., m., des paltroks, of van den paltrok; meerv. paltrokken. Een lange wijde rok. Een verouderd basterdwoord bij Kil., in het fr. palletoc, ital. palletocco. Vorige Volgende