[Pais]
PAIS, z. n, m., van den pais; meerv. paizen. Een verouderd basterdwoord. Vrede: om den pais te steuren. Vond. Om eene pais te bemiddelen. Hooft. Het stamt af van het fr. paix, eng. peace, ital. pace, sp. paz, lat. pax. Kil. schrijft, pays, peys; en kent, onder anderen, daar aan ook de beteekenis van een tabberd toe; waarbij V. Hass. aanteekent: