[Pad]
PAD, padde, z.n., vr., der, of van de padde; meerv. padden. Verkleinw. paddetje. Een klein viervoetig diertje met eene aardkleurige huid, dat opzwelt, als het boos wordt, en vergiftig is: de padde leit in haren kuil gekropen. Vond. Hij is van geld verzien, als eene pad van veren, hij bezit geen geld ter wereld. Onze nederd. benaming van dit dier schijnt af te stammen van het ital. botta, en maakt het laatste deel uit van eene schildpad. Insgelijks stammen daarvan af, padde-