[Overzalven]
OVERZALVEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. en onscheidb. voorz. over en zalven. Scheidb.: ik zalfde over, heb overgezalfd. Herzalven, nog eens zalven. Onscheidb: ik overzalfde, heb overzalfd. De gansche oppervlakte zalven: iets met olie overzalven.