[Overzaaijen]
OVERZAAIJEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. en onscheidb. voorz. over en zaaijen. Scheidb.: ik zaaide over, heb overgezaaid. Nog eens bezaaijen: die akker moet overgezaaid worden. Onscheidb.: ik overzaaide, heb overzaaid. Bezaaijen, over de gansche oppervlakte met zaad bestrooijen, eigenlijk en figuurlijk: eenen akker overzaaijen. Ook te veel bezaaijen: hij heeft zijnen akker overzaaid, te veel zaad in denzelven gestrooid. Van hier: overzaaijing.