[Overwigt]
OVERWIGT, (overwaag), z.n., o., des overwigts, of van het overwigt; het meerv. is niet in gebruik. Van over en wigt, voor gewigt. Datgeen, wat boven een bepaald gewigt is: twee pond overwigt. Niets van het overwigt betalen. Figuurl., meerder magt, grooter invloed: zijne bewijzen kregen een beslissend overwigt. Van hier overwigtig, meer wegend, dan noodig is, zwaarder, dan gewoonlijk: overwigtige dukaten. Zoo ook overwigtigheid.