[Overvloeijen]
OVERVLOEIJEN, (overvloeden), onz. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. over en vloeijen: ik vloeide over, ben overgevloeid. Vloeijend overloopen: de Nijl vloeit jaarlijks over Figuurl.: zijn hart vloeide over van dankbaarheid en blijdschap. Van hier overvloeijing.