Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 794]
| |
Den nacht ergens doorbrengen, vernachten: in eene herberg overnachten. Ik heb daar drie dagen overnacht. Van hier: overnachtig, overnachting. |
|