[Overmorgen]
OVERMORGEN, bijw. van tijd, van over en morgen. De dag, welke op den dag van morgen volgt, de dag na morgen: overmorgen zult gij het weten. Morgen of overmorgen, wordt voor nu of dan gebezigd: de lezer die morghen oft overmorghen deze mijne gedichten sal overlesen Gesch. Zweed. öfvermorgon.