Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 793] [p. 793] [Overmeten] OVERMETEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. over en meten: ik mat over, heb overgemeten. Overmaat geven: hij mat wel twee schepels over. Hermeten: ik liet ieder stuk linnen overmeten. Van hier: overmeting. Vorige Volgende