[Overmeesteren]
OVERMEESTEREN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. over en meesteren: ik overmeesterde, heb overmeesterd. Overweldigen, bemagtigen: wij werden dra door 's vijands magt overmeesterd. Hij laat zich door zijne driften geheel overmeesteren. Van hier overmeestering.