[Overlast]
OVERLAST, z.n., m., van den overlast; het meerv. is niet in gebruik. Van over en last. Datgeen, hetwelk boven den bepaalden, of gewonen last gaat: het schip zonk, door al zijn' overlast. Figuurl., onbillijk bezwaar, moeijelijkheid: iemand overlast aandoen. Hij strekt mij tot grooten overlast.