[Overkleed]
OVERKLEED, z.n., o., des overkleeds, of van het overkleed; meerv. overkleederen, en in sommige gevallen ook overkleeden. Van over en kleed. Een kleed, het welk men over een ander kleed draagt, anders overrok, jas enz.: het was koud, ik deed een overkleed aan. Voor een kleed, dat men over een ander kleed, of tapijt, legt, in het meerv. gewoonlijk overkleeden.