Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 785] [p. 785] [Overhouden] OVERHOUDEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. over en houden: ik hield over, heb overgehouden. Overig houden, bewaren: ik heb zes stuivers overgehouden. Gij zult daarvan niet veel overhouden. Vorige Volgende