[Overhellen]
OVERHELLEN, onz. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. over en hellen: ik helde over, heb overgeheld. Eigenlijk overhangen: de heining begint over te hellen. Figuurl.: de overwinning helde dra aan de zijde des vijands over. Voorheen heb ik daartoe overgeheld, doch thans ben ik van andere gedachten. Van hier overhelling.