Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 766]
| |
gegevene orberen, alleen, en wel in de beteekenis van iets tegebruiken, om het voor verwaarloozing of bederf te bewaren: dat moet eerst georberd worden. Zie oorbaar. F. Halma heeft het zelfst. orber, in de oude spreekwijs: iets op den orber, zuiniglijk, overleggen. J. de Deck. bezigt orber voor nuttig, voordeelig: 't was noit een nutter kunst na's werelds eind te zeilen,
Noit orber tegens stroom te roeien van de feilen.
|
|