[Opwiegen]
OPWIEGEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en wiegen: ik wiegde op, heb opgewiegd. Dit woord wordt in eene figuurlijke beteekenis gebezigd, voor opbrengen, opvoeden: zijne ouders hadden hem in alle weelde opgewiegd. Van der jeugd af onderwijzen en opleiden: in Themis school opgewiegd.