[Opwarmen]
OPWARMEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en warmen: ik warmde op, heb opgewarmd. Op nieuw warmen: spijs, melk opwarmen. - Ouden kost opwarmen, telkens over dezelfde zaak spreken: den ouden twist weder opwarmen, een verouderd en reeds vergeten verschil weder ter bane brengen. In het gemeene leven gebruikelijk. Van hier opwarming.